Datum: vrijdag 30 september 2011
Tijdstip: 18.00 uur – 21.00 uur
Locatie: Productiehuis Nowhere
Gespreksleider: Bram de Brauw
Thema: Onderwijs de brug naar burgerschap?
Lieke Thesingh opent het debat, met een terugblik op de vier debatten die voor de zomer hebben plaatsgevonden. Ze stelt dat het goede en levendige debatten zijn geweest. De input hiervan zal samen met het debat van vanavond in het afsluitende debat van 18 november aanstaande op een rijtje gezet gaan worden. Uit deze informatie zullen dan aanbevelingen voor het stadsdeel geformuleerd worden, om de verdraagzaamheid in de buurten te vergroten.
Lieke Thesingh: stadsdeelwethouder (beheert portefeuilles Vernieuwing Sociaal Domein, Welzijn en Zorg, Jeugd en Onderwijs). Thesingh nuanceert het thema van vanavond, door met een volmondige “Ja, natuurlijk”, aan te geven dat onderwijs de basis vormt voor burgerschap. De grote vraag is echter hoe dit het beste vormgegeven kan worden.
Jan Terwel: hoogleraar onderwijsorthopedagogiek aan de Vrije Universiteit. Hij deed jarenlang onderzoek naar burgerschapsvorming en identiteitsontwikkeling, en schreef meerdere boeken en artikelen over de genoemde en aansluitende thema’s.
Chantal Deken: directeur, trainer en docent stichting Discussiëren Kun Je Leren. Zij vertelt dat scholen sinds 2006 verplicht zijn om aandacht te besteden aan het stimuleren van goed burgerschap. Doen ze dit niet, dan worden ze gestraft door de onderwijsinspectie. Hoe scholen dit precies invullen verschilt, en het is sowieso lastig vast te stellen hoe kinderen de inspanningen van de scholen op dit gebied internaliseren.
Sergio Espigares Tallon: politiek filosoof. Hij vertelt dat er veel verschillende ideeën leven over wat burgerschap precies is. Ook valt er onderscheid te maken tussen politiek-, cultureel- en sociaal burgerschap. De laatstgenoemde vorm van burgerschap is meestal van toepassing wanneer er over actief burgerschap gesproken wordt. Het gaat dan over ‘iets goeds doen voor anderen’.
Het debat begint met de volgende stelling: Het is een taak van scholen om actief burgerschap te bevorderen.
De eerste reactie op deze stelling is dat de leerkracht een grote invloed heeft op het ethisch en sociaal burgerschap van de leerlingen. Maar gaat het burgerschap verder dan aardig zijn voor je buurman, vraagt hij zich af. Een ander stelt dat scholen aantoonbaar bezig zijn met het bevorderen van actief burgerschap. Denk maar aan de maatschappelijke stages. Een derde aanwezige geeft aan dat voor hem goed burgerschap betekent dat hij een relatie heeft met de mensen om hem heen, en voor hen zorgt hij. In het stimuleren van goed burgerschap op scholen schuilt een gevaar, zo stelt weer een andere aanwezige. Het kan het begin zijn van wij-zij-denken (de ene school versus de andere), terwijl het juist goed is wanneer kinderen er op uit trekken. Ze zouden bijvoorbeeld gestimuleerd moeten worden om vrijwilligerswerk te doen. Zo leren ze om iets over te hebben voor ‘je buren’. Lieke Thesingh geeft aan dat ze het hier mee eens is: het moet de normale manier van doen zijn op scholen om kinderen te leren de medemens bij te staan wanneer dat nodig is. Dat is iets van alle tijden. Ze vindt dat het opmerkelijk is dat scholen stellen: burgerschap stimuleren, daar hebben wij geen tijd voor.
Jan Terwel geeft aan dat de term burgerschap tot nu toe te eenzijdig wordt belicht. Het gaat voornamelijk over saamhorigheid, terwijl de betekenis veel breder getrokken kan worden. Het gaat erom dat kinderen worden voorbereid op het volwaardig deel uit maken van de samenleving. Hij geeft een voorbeeld van een inburgeraar die problemen had met een instantie. Om iets dergelijks te voorkomen/op te lossen moet je weten hoe de maatschappij in elkaar zit, en zijn vaardigheden als brieven schrijven en telefoontjes plegen essentieel. Achtereenvolgens wordt hierop gereageerd met verschillende meningen over het onderwijs en de maatschappij in ons land. Zo zou er een tekenend tekort aan saamhorigheid zijn in de huidige tijd, dat nodig moet worden aangepakt. Een ander geeft aan dat de kwaliteit van het onderwijs in Amsterdam en Nederland te wensen over laat. Weer iemand anders stelt dat de nadruk in ons onderwijssysteem teveel op taal en rekenen ligt. Daarmee worden de kinderen te beperkt voorbereid op een volwaardige plek in de maatschappij.
Linda van den Hoorn krijgt het woord om over de situatie op de Lidwina school (de school van haar kinderen) te vertellen. Ze heeft zich met een aantal andere ouders verenigd in de actiegroep “Lidwina Veilig”, omdat er door de school niets gedaan zou worden met de aanhoudende klachten over de sfeer op school. Meldingen van pesten, discriminatie, ongepast taalgebruik en geweld zouden naast zich neergelegd worden. En dat terwijl de basisschool juist de basis voor een goede opvoeding zou moeten zijn. Van den Hoorn richt zich tot de stadsdeelwethouder met de vraag wat zij hier nu aan gaat doen.
Deze geeft aan dat het stadsdeel niet meer kunnen doen dan in gesprek gaan, omdat dit niet tot hun bevoegdheden valt. Linda van den Hoorn geeft desgevraagd aan dat het niet zozeer de leerkrachten zijn, maar de schoolleiding die, het probleem vormen. Ook de leerlingen zijn niet het probleem, deze is mooi gemêleerd.
In de zaal ontstaat discussie over de vraag of de schets van dit specifieke probleem nu wel of niet thuishoort binnen dit debat. Een van de aanwezige geeft aan dat hij dit een goede aanvulling vindt, aangezien het een voorbeeld is van een groep mensen die actief burgerschap (op een school) laten zien, maar desondanks tegen een muur oplopen. Hij verbaast zich erover dat deze school blijkbaar geen prioriteit geeft aan het scheppen van de voorwaarden om kinderen sociaal gedrag aan te leren. De vanavond aanwezige schoolmanager (van een andere school) geeft aan dat hij het altijd juist heel goed vindt wanneer ouders betrokken zijn. Hij stelt dat marktwerking de kwaliteit van scholen soms nadelig beïnvloed. Er worden voorbeelden gegeven van twee scholen waarin actief burgerschap duidelijk invloed heeft op de sfeer. De J.P. Coenschool in Zeeburg is van een “zwarte school” getransformeerd in een echte buurtschool met alle positieve gevolgen van dien. Het actieve burgerschap dat hier voor nodig was is door de school actief opgezocht. Het andere voorbeeld is een school op IJburg. Hier worden de leerlingen onder andere mede verantwoordelijk gemaakt voor de begeleiding van medeleerlingen met een rugzakje. Dit zou een voorbeeld zijn van een maatregel die ervoor zorgt dat de menselijke maat behouden blijft in plaats van dat er de sfeer van een leerfabriek heerst.
De tweede stelling: Het is onredelijk om van onderwijzers te verwachten dat zij ‘tekortkomingen’ in de maatschappij opvangen.
Verschillende aanwezigen reageren instemmend op deze stelling. Onder tekortkomingen in de maatschappij vallen volgens de eerste reagerende ook slechte ouders. Dat tekort is simpelweg niet op te vangen. Jan Terwel stelt dat ongelijkheid in de samenleving ook onder tekortkomingen valt. Dit is erg lastig op te vangen door bepaalde scholen. Zo zijn er voorbeelden van scholen waar beginnende leraren ‘weg solliciteren’ zodra ze voldoende ervaring opgedaan hebben om ergens anders aan het werk te komen. Dat doet de kwaliteit van de school geen goed. Ook de derde aanwezige geeft aan het met de stelling eens te zijn. Hij stelt dat wanneer je in de stelling ‘de maatschappij’ vervangt door ‘de buurt’ je een duidelijker krijgt beeld hoeveel je dan van de school zou verlangen. Er worden echter ook situaties beschreven waarin de onderwijzer minder doet, dan er verwacht wordt. Zo kent weet iemand te vertellen dat op een school waar hij kort werkte er docenten waren die geen enkele actie ondernamen op momenten dat er sprake was van openlijke pesterijen tussen leerlingen.
Een ander geeft aan dat docenten ook helemaal niet worden geschoold in het opvangen van tekortkomingen in de maatschappij. Zo worden ze bijvoorbeeld niet getraind in conflicthantering. Wel kunnen scholen externe hulp inschakelen in een dergelijke situatie (bijvoorbeeld een anti-pest-programma inkopen op de Lidwinaschool). Een voorbeeld waarin een leerkracht zich actief heeft opgesteld is de J.P. Coenschool waar leerlingen de naburige kunstenaars structureel lastig vielen. Deze leerkracht heeft ervoor gezorgd dat er een kunstproject kwam waarin beide groepen samen moesten gaan werken. Dit heeft een mooi project opgeleverd en het lastig vallen is gestopt.
De laatste stelling luidt: Ouders, onderwijzers en overheid werken niet voldoende samen om tot goed burgerschap te komen.
Een student van de lerarenopleiding stelt dat zijn vak maatschappijleer ook in de onderbouw meer aandacht verdient. Dit is de plek waar bij uitstek de mogelijkheid is om leerlingen voor te bereiden op de maatschappij. Er ontstaat een discussie over de kwaliteit van de docenten op de Amsterdamse scholen. Chantal Deken vindt dat er veel goede leraren te vinden zijn op de scholen hier, ook leraren die juist kiezen voor een ‘moeilijke’ school, omdat ze daar iets extra’s kunnen betekenen. Niet iedereen is het met haar eens. Een andere aanwezige wil de kracht van maatschappelijke stages benadrukken. Hijzelf heeft hier veel van geleerd en hij stelt dat het goed is dat veel scholen nog steeds hun leerlingen op deze manier van de samenleving laten proeven.
Op de vraag van de debatleider hoe partijen elkaar kunnen helpen om er wel te zijn, ontspint zich een discussie over de rol van ouders op scholen. Zouden ouders verplicht moeten zijn om bijvoorbeeld bij ouderavonden aanwezig te zijn? De meningen zijn verdeeld. Een voorstander vraagt zich af wat het verschil is met de leerplicht. Leerlingen zijn toch ook verplicht om naar school te gaan? Een ander stelt dat het belangrijk is dat ouders in ieder geval gestimuleerd worden om zich actief op te stellen in het educatieproces van hun kinderen. De aanwezige schoolmanager vertelt dat hij in het geval van klagende ouders altijd goed luistert naar wat ze te zeggen hebben. Daarnaast vindt hij het ook belangrijk om samen te kijken naar wat de ouders zelf kunnen doen aan het betreffende probleem.
Dezelfde persoon geeft aan dat hij de overheid zou kunnen gebruiken om segregatie aan te pakken. Hij verwacht van de overheid dat ze zorgen dat er extra geld komt voor scholen die meer inspanningen moeten leveren om dezelfde kwaliteit van onderwijs neer te zetten. Als dit niet gebeurt, dan krijg je populaire en minder populaire scholen, wat nu ook al het geval zou zijn. Veel scholieren van het basisonderwijs zoeken een school in een ander stadsdeel wanneer ze doorstromen naar het voortgezet onderwijs. Jan Terwel sluit zich hierbij aan, en vertelt dat er al subsidies worden toegekend. Hiermee kun je zogenoemde magneetscholen creëren. Een proces van leegloop kan omgekeerd worden wanneer de die school bovengemiddeld veel geld heeft om in het onderwijs te steken. Naast de overheid kan er ook naar het bedrijfsleven gekeken worden om een school extra aantrekkelijk te maken, stelt Terwel. Deze kunnen sponsoren in de vorm van financiële middelen en in de vorm van kennisoverdracht. Sinds de recessie zou de bereidheid van bedrijven om scholen middelen te schenken wel fors zijn afgenomen.
Afsluiting
Sergio Espigares Tallon heeft wat afsluitende woorden. Hij vat samen dat het erop lijkt dat wat betreft actief burgerschap, scholen nog het meest stimulatie nodig hebben om er een speerpunt van te maken. Hij benadrukt het belang om succesverhalen als voorbeeld te stellen.
Het debat wordt afgerond met een stand-up comedy act van Aries M. Sporkslede.
Voor de foto’s van dit debat, klik hier.