Verbinden in Oost – Debat 2
29 januari 2017
Verbinden in Oost – Debat 4
29 januari 2017

Verbinden in Oost – Debat 3

Datum: vrijdag 25 maart 2011
Tijdstip: 18.00 uur – 21.00 uur
Locatie: Productiehuis Nowhere
Debatleider: Kamran Ullah
Thema: Jeugdoverlast en criminaliteit: gebrek aan opvoeding?

Fatima Elatik (stadsdeelvoorzitter Oost) vertelt over de aanleiding voor de debattenreeks, en het thema van vanavond. Ze stelt dat een belangrijk doel van vanavond is dat men kan zich kan uiten over de problemen die men ondervindt. Daarnaast zal er gesproken worden over hoe ervoor gezorgd kan worden dat het samen leuker gemaakt kan worden in de buurt. Fatima is zelf wethouder jeugd geweest. Hierdoor kan ze uit eigen ervaring stellen dat tachtig procent van de jeugd in het stadsdeel het goed doet. Wat haar opvalt is dat de openbare ruimte in Oost vaak erg anoniem is. Jongeren hebben opvallend weinig contact met volwassen buurtbewoners. Dit is een ontbrekende schakel in de aanpak van jeugdoverlast. De overheid kan het onmogelijk alleen. Het is niet altijd makkelijk om jongeren op straat aan te spreken. Een voorbeeld van een project waarin de samenwerking van stadsdeel het buurtbewoners vruchtbaar is, is dat het stadsdeel de buurtbewoners tegemoet komt met het opknappen van een plein, maar onder de voorwaarde dat ouders beloven het plein daarna bij te gaan houden. Fatima geeft aan dat ze het belangrijk acht dat jongeren die over de schreef gaan stevig worden aangepakt, maar tegelijkertijd ook ondersteund worden bij het verbeteren van hun gedrag. Ze maakt zich met name zorgen om de broertjes en zusjes van jonge criminelen, aangezien de kans groot is dat zij negatief worden beïnvloed. Onlangs is de gemeente gestart met het zogenaamde ‘top 600’ project. Hiermee worden de harde kern jongeren welke meerdere ernstige misdrijven op hun naam hebben op structurele basis in de gaten gehouden. De jongeren waar we het vanavond voornamelijk over hebben, is de grote groep die zich hieronder bevindt.

Een van de aanwezigen vraagt zich hardop af waarom er zo weinig jongeren en ouders van eventueel overlast gevende jongeren aanwezig zijn vanavond. Hij stelt dat het voor een grondige aanpak van het probleem noodzakelijk is om direct contact te hebben met de (ouders van) overlastgevers en niet alleen met non-non-profitorganisaties. Na een korte inventarisatie blijkt dat de aanwezigen voornamelijk bestaan uit buurtbewoners. Gaandeweg het debat komen er steeds meer jongeren opdagen. Door de aanwezige buurtbewoners worden een aantal overlastincidenten en voorbeelden van jeugdcriminaliteit besproken. Verderop in het debat worden de mogelijkheden om jongeren te betrekken verder doorgenomen.

Introductie gastsprekers

Jan Dirk de Jong: criminoloog aan de Vrije Universiteit. Hij schreef het boek Kapot moeilijk over delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Hij geeft aan dat de grootste bevinding van deze studie is dat het niet de Marokkaanse achtergrond, maar de straatcultuur is die de voedingsbodem is voor de problemen. Anonimiteit in de openbare ruimte geeft veel ruimte voor het ontwikkelingen van crimineel gedrag.

Ed Beemsterboer: stuurt als gebiedscoördinator bij Stichting Aanpak Overlast Amsterdam straatcoaches aan. Hij vertelt dat de straatcoaches proberen de namen van overlastgevers te achterhalen. Het aanspreken en onverwacht bij ouders langsgaan behoort tot de vaste taken van de coaches.

Gert Ockers: chef van het wijkteam politie Linnaeusstraat. Zijn team is verantwoordelijk voor één van de drie districten die Oost kent. Hij stelt dat hij in zijn district te maken heeft met een harde kern van 25 à 30 jongeren die een fors deel van de criminaliteit op zijn naam heeft. Nog meer cijfers: in Amsterdam worden jaarlijks 40.000 mensen aangehouden, in stadsdeel Oost 3.000. Een derde hiervan zijn jongeren (tot 24 jaar). In Oost zijn dertig buurtregisseurs actief. Ockers benadrukt dat er ook veel goed gaat in Oost. Het is een kleine groep die het negatieve beeld bepaalt.

Geert-Jan Stams: hoogleraar forensische orthopedagogiek aan de UvA, wat inhoudt dat hij vanuit een justitieel kader naar opvoeding en gedragsproblemen kijkt. Hij houdt zich met criminaliteit onder jongeren bezig, maar ook met verwaarlozing en mishandeling van kinderen. Hij benadrukt dat het erg belangrijk is dat de jeugd op een goede manier leert communiceren. Dit begint bij de opvoeding en op school.

Als orthopedagoog is Stams bekend met het opleiden van agenten. Om die reden krijgt hij een vraag voorgelegd die voortkomt uit een discussie tussen verschillende aanwezigen: Hoe communiceer je met ‘Marokkaanse’ jongens die in je portiek zitten te blowen? Stams geeft aan dat een positieve manier van aanspreken erg belangrijk is. Dit is echter geen garantie voor succes, want niet alle jongeren zijn vatbaar voor wat voor beïnvloeding van een volwassene dan ook. Een andere aanwezige herkent dit laatste en geeft aan dat het van allen tijde is dat er een bepaalde groep jongeren is die zich door niemand aan laat spreken. Voorbeelden van het effect van de positieve aanpak worden ook gegeven. Zo vertelt een buurtbewoonster dat het een erg positief effect heeft wanneer ze zich voorstelt aan de jongeren in haar straat. Een aanwezige jongere laat weten dat hij erg gevoelig is voor de manier waarop hij/jongeren aangesproken worden: ‘het is de toon die de muziek maakt.’

De eerste stelling luidt: Overlast en criminaliteit is een uiting van pure verveling.

Een van de aanwezigen geeft aan dat overlast en criminaliteit als twee losstaande concepten gezien moet worden, en dat we het bij deze stelling eigenlijk alleen over het eerste hebben. De meeste mensen die op de stelling reageren verwerpen hem. Het zou eerder komen door het niet verbonden voelen met de maatschappij. Jan Dirk de Jong haakt hierop in: erkenning is een behoefte waar veel jongeren naar op zoek zijn, wat vaak neerkomt op zoeken naar schouderklopjes van vriendjes. Hij geeft het voorbeeld van een jonge AH-vakkenvuller die werd uitgelachen door een collega toen hij een klant op een nette manier vertelde waar de kaas te vinden was. Wanneer een jongere weinig erkenning krijgt uit zijn omgeving, zal hij zijn gedrag veel sneller laten beïnvloeden door dergelijke negatieve opmerkingen van leeftijdsgenoten. Een andere aanwezige wijst op de sociaal-economische achtergrond en de heersende macho-cultuur als oorzaken van criminaliteit. Jongeren willen dure spullen omdat hun klasgenoten dat ook hebben.

Een jongere in de zaal is het wel eens met de stelling: “Het is nu vrijdagavond en wat is er op dit moment te doen voor jongeren?” Het Mirandabad en de buurtcentra zijn dicht en bij clubs in de stad zouden veel jongeren geweigerd worden. Een andere jongere is het hier niet direct mee eens, maar stelt dat het niveau van de jongerenwerkers omhoog moet. Wanneer de juiste persoon op de juiste plaats zou zitten, dan zou elke jongere op de juiste toon aangesproken worden en zou dientengevolge de overlast afnemen. Tenslotte komt nog de rol van stigmatisering aan bod. Zo probeert een van de aanwezige zich in te leven in een elfjarige jongen van Marokkaanse afkomst. Deze hoort in de media zoveel negatieve geluiden over zijn sub-cultuur, dat hij zich waarschijnlijk minder verbonden voelt met de Nederlandse maatschappij.

De tweede stelling wordt door de debatleider geïntroduceerd: Jongeren veroorzaken overlast of raken in de criminaliteit door een gebrekkige opvoeding.

Over deze stelling zijn de meningen onder de aanwezigen verdeeld. Gert Ockers is het eens met de stelling. Het gezin blijft voor hem het belangrijkst: hier dienen op een positieve manier normen en waarden bijgebracht te worden, waarmee probleemgedrag op latere leeftijd wordt voorkomen. Geert-Jan Stams is het ook eens met de stelling, maar nuanceert zijn mening door te stellen dat ook school en leeftijdsgenoten een essentiële rol in de opvoeding spelen. In de ontwikkeling van een kind is het normaal dat vanaf 13/14 jaar meer ‘opgevoed’ worden door leeftijdsgenoten dan door hun ouders. Er dient daarnaast extra aandacht te zijn voor de ‘vroege starters’ dit zijn kinderen die al vanaf 7/8 jaar probleemgedrag vertonen.

Dit is vaak aangeboren en is daarom een groep die extra in de gaten gehouden dient te worden. Volgens een andere verdediger van de stelling kan een gebrek aan aandacht thuis, de jongeren de straat op sturen. Overlast kan in bepaalde gevallen letterlijk een schreeuw om aandacht zijn. De politieagent in de zaal geeft aan dat hij erg zijn best doet om overlast van hangjongeren aan te pakken, maar dat de ouders erg hard nodig zijn. Een ander benadrukt de rol van instanties: regelmatig geven ouders aan dat ze wel willen, maar dat het niet lukt om hun kind te veranderen.

Twee redenen worden aangedragen om de stelling te verwerpen. Het voorbeeld wordt gegeven van jongeren die met een groot gezin in een tweekamerwoning zitten. Door deze sociaal economisch positie worden jongeren min of meer de straat op gedwongen. Het andere voorbeeld dat gegeven wordt, is dat er niets mis is in de opvoeding, maar dat jongeren desondanks ontsporen. Jongeren zouden er dan zelf voor kiezen om het rechte pad te verlaten.Tenslotte wordt er afkeuring uitgesproken over een voorbeeld waarin er maar liefst acht hulporganisaties betrokken zouden zijn bij een gezin. Verschillende aanwezigen, waaronder Geert-Jan Stams en Gert Ockers geven aan dat ze dit een onwenselijke situatie vinden. Voor het gezin/de jongere zelf is dit onoverzichtelijk en onwerkbaar en daarbij worden de middelen op deze manier niet efficiënt ingezet. Ideaal zou zijn wanneer er een aanspreekpunt is voor een gezin dat persoonlijke ondersteuning krijgt. Hier ligt dus ruimte voor verbetering.

De laatste stelling luid als volgt: Het is de taak van de overheid om buurtbewoners het gevoel van veiligheid en vertrouwen te garanderen.

Deze stelling nodigt met name uit om te vertellen wat de gemeente/het stadsdeel zou moeten doen om de buurt leefbaarder te krijgen. Verschillende aanwezigen benadrukken het belang van activiteiten voor jongeren. Een jongere in de zaal vult hierop aan dat activiteiten wat anders zijn dan het openstellen van een jeugdhonk. Dit laatste kan net als de pleintjes en coffeeshops in de buurt een kweekvijver van problemen worden. Temeer daar de jongere bezoekers vaak negatief worden beïnvloed door de ouderen. Er wordt ingehaakt op het thema coffeeshops/blowen. Blowen heeft een slechte invloed op de ontwikkeling van jeugd en het zou daarom verwerpelijk zijn dat ook zelfs de jongsten bekend raken met het fenomeen coffeeshop, omdat die op elke straathoek te vinden is. De overheid zou hier iets aan moeten doen.

Een heel ander punt waar de overheid zich meer op moet richten is (opvoed-) ondersteuning voor de armste. Het criminaliteitscijfer onder jongeren met een Marokkaanse achtergrond is hoog, net als het armoedecijfer. 40% van de bewoners met Marokkaanse achtergrond zou op of onder de armoedegrens leven. Hier zou structureel meer aandacht voor moeten zijn, zo wordt geredeneerd.

Een laatste belangrijke taak voor de overheid is, volgens het publiek, het toespitsen op de aanpak van crimineel gedrag. Zo zou er een mediacampagne gericht op jongeren moeten komen om de status die bepaalde jongeren aan stelen geven, terug te dringen. Ook zien sommige aanwezigen wel iets in het ‘vernederen’ van daders, bijvoorbeeld met bepaalde taakstraffen. Bij het vergroten van het veiligheidsgevoel is het ook belangrijk dat bewoners elkaar kennen, zo reageren enkelen. Hierbij kan het stadsdeel ondersteunen. Zo zouden er voor buurtbewoners meer activiteiten op structurele basis moeten worden aangeboden, om hen de gelegenheid te geven elkaar echt te leren kennen. Ook wordt er verteld over de positieve invloed van zogenaamde mentorprojecten. Hierbij worden ‘risicojongeren’ gekoppeld aan een vrijwilliger. De eerste kan zich dan aan de laatste optrekken. Slechts een van de aanwezigen komt met een suggestie op deze stelling waarbij de overheid in het geheel niet bij nodig is. Ze stelt dat jongeren deels door de buurt worden opgevoed. En dat terwijl jongeren op straat eigenlijk alleen worden aangesproken als ze iets fout doen. Vanaf nu zou iedereen elke dag een keer een jongere positief bevestigen!

Afsluiting

De gastsprekers krijgen ter afsluiting een voor een het woord.
Jan Dirk de Jong weet de noodzaak van verbinding mooi te verwoorden: “Wie een brug bouwt voor een ander kan altijd heen en terug.” Ed Beemsterboer benadrukt dat buurtbewoners de straatcoaches altijd aan kunnen spreken. De samenwerking tussen deze twee groepen is essentieel. Ze zouden beiden de jongeren aan moeten spreken op straat. Gert Ockers wil twee bruggen zien: één richting de ouders en één richting de jongeren. Hij werkt nu twee jaar op zijn huidige plek, maar kan toch al veranderingen zien. Het gaat zichtbaar beter. Er is minder criminaliteit en ook het gevoel van veiligheid is aantoonbaar toegenomen. Geert-Jan Stams wil meer aandacht voor het erbij betrekken van de jongeren. De invloed van hen positief benaderen en zelf naar oplossingen laten zoeken zou onderschat worden.

Fatima Elatik bedankt de debatleider die de aanwezigen scherp heeft weten te houden. Ondanks het feit dat er geen gouden oplossing bestaat, en dus vanavond ook niet gevonden werd, zijn er belangrijke uitspraken gedaan en hebben we elkaar wat beter leren kennen. Samen moeten we het gaan doen, temeer daar per 1 januari 2012 er nauwelijks iets overblijft van de integratie- en jongerensubsidies. Het gaat inderdaad beter in Oost, en als er goed samengewerkt wordt tussen buurtbewoners kan de leefbaarheid alleen maar toenemen. Fatima roept op om meer in te leven in jongeren en in de opvoeders. Het is een hectische tijd met een overaanbod aan media, waardoor de taak van de opvoeders ingewikkelder is geworden. Om meteen te beginnen met elkaar beter te leren kennen stelt ze voor om in de nu volgende borrel contact te maken met iemand die je nog niet kent en eventueel telefoonnummers uit te wisselen.

Het debat wordt muzikaal afgesloten met een optreden van de Leipe Chickies met het toepasselijke nummer ‘Niets is wat het lijkt’.

Voor de foto’s van dit debat, klik hier.